Trouw, maandag 6 september 2010, de Verdieping, pagina 33, duurzaamheid & natuur

'Ik zie in elk dier de mens'


Vrolijkten vogels de grappigste droeve man van Nederland al jaren enorm op, tegenwoordig brengt ook de rest van de fauna Hans Dorrestijn in vervoering. Dus schreef hij na zijn succesvolle Vogelgids een Natuurgids. Aanstekelijke verhalen over landkaartje, marter en stekelbaarsje, met toch de mens in een hoofdrol.


INTERVIEW
door Cokky van Limpt

Wat begon als een verslag 'voor de groep' van zijn eerste vogelreis, naar Polen, groeide uit tot Dorrestijns Vogelgids (2007) waarvan intussen 52.000 exemplaren zijn verkocht. De tragikomische cabaretier (70), die van het bezingen van depressies, liefdesverdriet en gebroken huwelijken een handelsmerk had gemaakt, lijkt sinds de ontdekking van het vogelen een behoorlijk opgewekt mens.

Gepassioneerd, haast opgewonden vertelt hij in zijn huis met wilde tuin in Bennekom over de dieren die voorbijkomen in zijn nieuweling, de Natuurgids.

De boommarter bijvoorbeeld. „Dat is een van de allerleukste dieren die er bestaan, zo vrolijk, grappig en levendig. En dan die kleur: gloeiend pruimrood is hij, met een heel mooie gele bef, écht geel. Nou ja, als ik dát zie, kunnen ze me wegdragen. Dan ga ik helemaal gloeien en word ik bestormd door gevoelens. Esthetische ontroering is dat, ongeveer wat je ervaart als je een prachtig schilderij ziet. En natuurlijk fysieke ontroering, die je ook voelt wanneer je een kindje ziet of een leuke vrouw."

Zelfs na anderhalf uur is zijn enthousiasme nog niet tanend, al raakt hij wat vermoeid. Maakt natuur gelukkig? Dorrestijn aarzelt even, maar: „Ja, zeker op het moment. Als je in de natuur loopt, vooral met andere mensen, ben je niet depressief. Eigenlijk in je eentje ook niet, maar als je depressief bent, ga je de natuur niet in, dan blijf je in huis."

De Natuurgids, waarin trouwens ook weer veel vogels figureren, is een vervolg op Dorrestijns Vogelgids. „Ik had het dus ook Vogelgids II kunnen noemen. Maar als je met een groep vogelaars door de velden loopt, is er altijd wel iemand die ineens roept: hé een parelhagedis, of een hazelworm. Daar ga je dan vanzelf ook op letten."

Er was nog een aanleiding voor Dorrestijn om ook over andere dieren te gaan schrijven. „Ik was in Hongarije, bij Rob de Jong, een Nederlander die daar een camping is begonnen. Hij geeft rondleidingen voor vogelaars maar ook voor vlinderaars. Zelf verzot op vlinders - hij is ook aangesloten bij de Vlinderstichting - haalde hij mij over ook op vlinders te gaan letten. Eerst wilde ik niet, ik had mijn handen al vol aan vogels. Als jij weet hoe verschrikkelijk moeilijk het is om het verschil te zien tussen een waterrietzanger en een gewone rietzanger, dan snap je ongeveer wat ik bedoel."

Maar toen Rob de Jong hem ook nog vroeg met hem een vlinderfilm te maken, ging Dorrestijn om. „Ik zei dat ik helemaal niets van vlinders weet, maar dat vond hij nu net een groot voordeel, omdat hij had gemerkt dat ik wel de juiste vragen kon stellen."

Vergeleken bij vlinders zijn vogels volgens hem trouwens 'een makkie'. „Iedereen heeft die zes of zeven hoofdvlinders wel in zijn kop zitten: dagpauwoog, atalanta, gehakkelde aurelia, koolwitje, oranjetipje. Maar er zijn bijvoorbeeld wel tachtig blauwtjes. Je bent een knappe meid als je het heideblauwtje kunt onderscheiden van het adonisblauwtje. Bij tachtig blauwtjes moet je 160 verschillende dingen onthouden, want als ze hun vleugeltjes dichtdoen, zijn ze weer anders. En dan heb je ook vaak nog verschil tussen mannetjes en vrouwtjes."

„En neem bijvoorbeeld het landkaartje. Als je denkt dat je hem eindelijk in je hoofd hebt, dan blijkt dat er twee landkaartjes zijn en dat die van de tweede generatie er weer heel anders uitziet. Ik ben nu op een leeftijd gekomen dat leren nog veel moeilijker gaat dan vroeger, maar ik begin langzamerhand te wennen aan waar je naar moet kijken. Dit voorjaar zag ik een vlinder in mijn tuin. Toen ben ik naar buiten gestormd. Hij ging op een tafel zitten. Toen ik pas met vogelen begon, kon ik een vogel bestuderen tot ik erbij neerviel. Dan ging ik thuis in een gids kijken en vond ik hem nog niet. Nu was ik daar ook bang voor, maar ik had razendsnel in de gaten dat het een bont zandoogje was. Deze vlinder herken ik nu overal uit. Dat hij bij mij in de tuin zit, is een heel grote aanwinst. Dan hoef ik niet meer alleen naar het koolwitje te kijken."

Behalve voor dieren is er in de Natuurgids, net als in zijn Vogelgids, een hoofdrol weggelegd voor mensen.

Beide boeken zijn fictie, met een hoog autobiografisch gehalte, uitgegeven in de vorm van een gids. „Er komen dieren in voor en ik hoop zeker datje daar ook aardig wat van opsteekt, maar het is vooral ook mijn beleving die ik erin beschrijf en de mensen om mij heen, dikwijls mijn reisgenoten. Ik heb een paar portretten gemaakt waar ik heel blij mee ben."

Op een keer stuitte Dorrestijn, wat hem vaker is overkomen, op een oud-leerlinge. „Dat zijn tot mijn stomme verbazing intussen ook allemaal dames van middelbare leeftijd. Eigenlijk dramatisch, want ik heb ze nog steeds in mijn hoofd als die grappige, vrolijke, creatieve kinderen die de boel op stelten zetten."

„Het was op Lesbos waar ik met een vogelgroep in de zoutvelden aan het rondkijken was naar steltlopers. Op enig moment komt er van buiten de groep een middelbare dame op me aflopen. Ze zei dat ze me kende. Toen ze haar voornaam zei, wist ik meteen weer wie ze was: Suusje Crommelin.

„Dat was een ontzettend lollig kind, zo'n woelwater, die we vroeger een robbedoes noemden. Met haar had ik een speciale ervaring gehad op de school waar ik in de jaren zestig lesgaf. Suusje stond bij me en was een werkje aan het verrichten en blijkbaar viel er iets uit haar handen of ze sloeg zich op de vingers of zo, want opeens riep ze 'kut'. Zij was de eerste vrouw uit wiens mond ik het woord 'kut' als vloek hoorde. Een brugklasmeisje! Ik heb in verbijstering wel twee minuten naar haar staan kijken."

Zelfs in zijn beschrijving van de dieren speelt de mens vaak een hoofdrol. „Omdat ik lijnrecht tegenover de biologie sta. Ik zie niet het dier in de mens, maar de mens in elk dier."

„Laatst zag ik uit het keukenraam in een straal zonlicht een zweefvliegje. Die kunnen heel stil staan. Ik kreeg dat vliegje in de kijker en dan is het dus echt een diertje dat iets van plan is, op het punt staat iets ondeugends te gaan doen. Dat zag er buitengewoon grappig uit. Ongeveer als een mens die een ander een kleine poets gaat bakken."

Behalve vlinders en marters, moesten er ook vissen en reptielen in het boek. Vertellend over het drie-doornige stekelbaarsje wordt hij lyrisch. Wat is daar nu zo leuk aan? „Weet je, het ziet eruit als een klein modelvisje, alsof hij een miniatuur is van een bestaande andere, grote vis." Hij citeert uit zijn typoscript van de Natuurgids: „Dit stekelbaarsje bootst een grote vis na, zoals Màrklin een echte locomotief. Dat is een goede vergelijking, want het is net een zwemmend mechaniekje."

„Ik heb ook een stuk in de Natuurgids opgenomen, waarin ik mijn verbazing erover uitspreek dat vooral stekelige diertjes je aailust opwekken. Het stekelbaarsje ziet er echt zo grappig uit, dat je zin hebt om over zijn ruggetje te aaien. En dan de egel. Dat is toch een buitengewoon lieftallig dier, terwijl hij heel erg zijn best doet om er vijandig uit te zien. Maar hij is zo grappig dat je het er voor over hebt om hem op te pakken terwijl je weet dat je geprikt kan worden." Hij wijst op een illustratie: „Moetje hier kijken, het grijpstaart-stekelvarken, wat een ontzettend grappig ruggetje dat diertje heeft."

Reptielen waren geen probleem. „Ik heb in mijn jeugd al hagedissen gevangen en kende ringslangen. Dus die konden in jeugdherinneringen. Ik beschrijf in mijn boek een verhaal dat oorspronkelijk 'De seksrechtbank' heette. Dat speelt zich af buiten Ede, in een heide- en bosachtig gebied waar ik met mijn neefje en mijn nichtje speelde. Op een gegeven moment gingen we over op doktertje-spelen, mijn nichtje leerde mij dat. En net toen ik onder haar rokje keek, kwam hun vader, mijn oom, tevoorschijn en betrapte mij. „Toen is daar een rechtszaak van gekomen, die ze zelf organiseerden in hun huis. Ik werd zonder drinken opgesloten in een klein kamertje op een hete zomerdag. Een paar uur later werd ik naar beneden geroepen, en toen zat de hele kamer vol met mijn familie, ook mijn moeder en zelfs ooms en tantes uit Amsterdam. De tante en de oom die mij betrapt had, zaten achter een tafel met witte lakens. Toen werd ik gedaagd. En mijn neefje en mijn nichtje verklaarden eenstemmig dat ik ermee begonnen was, terwijl zij het mij geleerd hadden, ik had geen zusje. Het klinkt misschien dramatischer dan het was, maar het was eigenlijk voornamelijk krankzinnig. Ik werd schuldig bevonden, maar er stond geen straf op. Behalve dat mijn moeder me, toen we buiten kwamen, een klap gaf. De weg naar huis heb ik achterop de fiets zitten huilen, ook omdat ik me erg vernederd voelde."

Het lukte een natuurfotograaf laatst, vertelt Dorrestijn, om een vlieg vast te leggen, die copuleerde met een vliegenorchis. „Die orchidee heeft het bestaan om een bloemetje te vormen dat als twee druppels water op een vlieg lijkt, en ook nog eens de geur afscheidt van een vrouwtjesvlieg. Dan staatje verstand toch stil. Dat is denkwerk. Dat is nou echt schepping."

Gelooft hij in een schepper? „Ik geloof niet in God. Darwin klopt, maar toch is er meer."

„Ik zie in de natuur zoveel dingen waarvan ik denk dat het te veel is voor een mechanisch gevolg van een scheikundige gebeurtenis. Het is te veelvormig en te verwonderenswaardig. Ook de grote geleerden hebben geen afdoende antwoord. De kosmos blijft vol vraagtekens, godzijdank. De bedoeling is nog steeds dat wij ons verbijsteren."



Dorrestijns Natuurgids. Nijgh & Van Ditmar. ISBN 9038893477; 272 pg, €25,95